Update van de restauratie – nr 2
In deze rubriek praten wij je bij over de ingrijpende restauratie van ons majestueuze Strumphlerorgel in de Eusebiuskerk. Het verslag is geschreven door onze organist Johan Luijmes.
**Wij hopen op jouw steun om de restauratie te kunnen voltooien.**
Restaureren of renoveren?!
Wanneer een orgel wordt gerestaureerd is het altijd de vraag of het instrument naar de oorspronkelijke toestand bij de oplevering wordt ‘teruggerestaureerd’ of naar een andere toestand die in de loop der eeuwen is ontstaan. In het geval van het Strumphlerorgel is het goed om te bedenken dat het orgel voor de Lutherse kerk aan de Kloveniersburgwal in Amsterdam is gebouwd. Het orgel kende in de jaren ’20 en ’30 van de vorige eeuw een beroemde bespeler: Jan Zwart. Zwart was bij velen geliefd en bekend, niet in de laatste plaats omdat hij de eerste organist was die live, via de radio uitgezonden concerten gaf. En dan te bedenken dat er nog niet op elke golflengte een radiozender te vinden was.
Het Strumphlerorgel is na de oplevering in 1795 verscheidene keren gerestaureerd. Soms was een restauratie niet meer dan wat we tegenwoordig groot onderhoud zouden noemen. Maar al in 1839 dus ruim veertig jaar na de bouw van het instrument waren er serieuze klachten over de moeilijke speelaard. Het orgel werd in de 19de eeuw maar liefst drie keer ‘gerestaureerd’. Na een volgende restauratie in 1923 werd er een zogenaamd zwelwerk toegevoegd, een aantal registers dat het orgel ‘romantischer’ deed klinken. Hiermee wordt bedoeld dat de klank van de pijpen zeer geëigend was om het romantische en (toentertijd moderne) repertoire te spelen. Dit zwelwerk werd zelfs in 1940, bij het 25-jarig jubileum van Jan Zwart bespeelbaar vanaf een toegevoegd vierde klavier. Het was een ‘Fernwerk’, een apart werk dat verder weg stond en verder weg klonk.
Toen het gebouw in Amsterdam zijn kerkelijke functie verloor is het orgel eind jaren ’50 naar Arnhem gekomen. De Eusebius was weer opgebouwd en natuurlijk was er behoefte aan een instrument om de eredienst te begeleiden. Het is een enorme operatie geweest om het orgel weer helemaal op te bouwen. Wanneer je beneden staat en opkijkt naar het Strumphlerorgel zoals het in Arnhem staat, dan zie je dat dit orgel niet voor deze kerk gebouwd is. Het lijkt net een beetje te hoog op de poten te staan.
Als we nadenken over de verschillende ruimtes; de kerk in Amsterdam en de kerk in Arnhem, dan valt gelijk het verschil in grootte én het verschil in akoestiek op. De nagalm in de ‘Kloof’ zoals de kerk in de volksmond werd genoemd was te verwaarlozen. Dit in tegenstelling tot de akoestiek in de Eusebius, die tot 2015 een nagalm van 8 seconden kende. Het aanbrengen van 800m2 isolatiemateriaal aan de wanden heeft ervoor gezorgd dat de het orgel nu ongeveer 4 seconden naklinkt, een ideale nagalmtijd.
Het orgel werd zonder zijn oorspronkelijke windvoorziening in Arnhem geïnstalleerd naar de eisen van de tijd (jaren ’50). In deze tijd die we nu de ‘wederopbouwperiode’ noemen werd er uitgebreid onderzoek gedaan om met moderne technieken een lichtere speelaard te ontwerpen. Onderzoeksinstituut TNO kwam eraan te pas om die speelaard te onderzoeken. Dat onderzoek en het ontwerp van de speelaard wordt tegenwoordig zo belangrijk geacht dat deze wederopbouwverandering bij de restauratie gehandhaafd blijft.
Verschillende speelhulpen, zoals koppelingen van het ene klavier naar het andere die in de loop der tijd zijn toegevoegd, worden ook gehandhaafd. Met het besluit om een oorspronkelijke windvoorziening met 8 balgen die in de toren komen te hangen te herstellen, wordt in dit geval recht gedaan aan het oorspronkelijke instrument. Had dit ook anders gekund? Jazeker. Al in de 19e eeuw werd het orgel voorzien van een zogenaamde magazijnbalg die als vervanging diende voor de losse spaanbalgen.
Het is een voorbeeld waarin de adviseur, die door de Stichting Eusebius is aangetrokken, in overleg gaat met specialisten van de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed. Elke verandering of veronderstelde verbetering die nu wordt aangebracht kan door een volgende generatie als onoordeelkundig gekwalificeerd worden. Geen wonder dat er heel wat water door de Rijn is gegaan voordat werd besloten die windvoorziening terug te brengen. We hebben het dan over elementen waarvan we denken dat ze de klank van het orgel ten goede komen. De pijpen van het Strumphlerorgel zijn de afgelopen eeuwen niet alleen gedisponeerd en geïntoneerd voor een andere windvoorziening maar ook voor een ander klankideaal (het ideaal van de jaren ’50). Majeure beslissingen, zoals de zojuist genoemde, hebben enorme gevolgen. In het specifieke geval van de oorspronkelijke windvoorziening betekent dit dat de pijpen, om weer optimaal te kunnen klinken, een stukje verlengd worden. Dit heeft dan uiteindelijk tot gevolg dat de ‘pitch’ een halve toon lager wordt. Het orgel zal straks op 415’ staan, zo klinkt dan in orgelmakerstaal.
Een grote verandering in het instrument zoals het aanbrengen van een windvoorziening heeft ook gevolgen voor het aanzien in de kerk, of in dit geval in de toren. Na de beslissing om het orgel weer spaanbalgen te geven, moest er overeenstemming bereikt worden over het uiterlijk van de ophanging van de balgen. Want, het orgel mag dan een belangrijk monument zijn, de kerk is dat ook en de toren wordt gezien als een voorbeeld van wederopbouw architectuur waarbinnen een 18e eeuwse balgstelling niet past. Adviseurs, specialisten, omgevingvergunningsverleners en niet te vergeten de orgelmakers hebben heel wat afgepolderd om aan ieders eisen en wensen te kunnen voldoen. En dan moet het inhoudelijke werk aan de klank nog beginnen!
Achter het stille, zwijgende front van het Strumphlerorgel speelt zich van alles af. Gaandeweg worden er wel langzaam contouren zichtbaar van wat straks klinken gaat!